5 minuten spelletjes

Groepjes maken

De leerkracht noemt een paar namen op van kinderen die voor de klas, in een kring, mogen komen staan. Een voor een, zodat je ondertussen denktijd creëert voor de groep. Waarom moeten deze kinderen allemaal in de kring of voor de klas komen staan? Wat hebben ze hetzelfde? Bijvoorbeeld spijkerbroek, rokje, paardenstaart, veters in schoenen, oorbellen enz. Degene die de overeenkomst ontdekt, mag vervolgens zelf een overeenkomst kiezen en kinderen met die overeenkomst voor de klas sturen.
 

De wereld op zijn kop

Het is de bedoeling dat de leerlingen het tegenovergestelde doen van wat de leider doet. Gaat de leider staan, dan blijven de leerlingen zitten. Gaat de leider lachen, dan gaan de leerlingen huilen etc.
 

Klapper

De leerkracht klapt in een bepaald tempo, iedereen doet mee. Vervolgens wordt er van tempo of intensiteit gewisseld, de kinderen volgen. Kijk wat het effect is als u sneller wisselt. Laat ook een kind de voorklapper zijn. I.p.v. klappen kunt u ook eens met u voeten stampen en van tempo wisselen.

Liplezen

De leerlingen moeten, door te liplezen, raden wat de leerkracht tegen hen zegt. Dit kan beginnen met woorden en eindigen met zinnen. Ook bij kleuters kunt u het beste eerst beginnen met zelfstandig naamwoorden. Als de kinderen het woord niet raden, kunt u het woord ondersteunen met een gezichtsuitdrukking of een klein gebaar. Als het goed gaat , kunt u veel voorkomende zinnetjes gebruiken zoals: ’wij gaan naar buiten’

Veertje blazen

 De kinderen vormen groepjes van twee of drie. Elk groepje krijgt een veer.
Op een signaal beginnen de spelers in elk groepje te blazen om de veer in de lucht te houden.
De spelers mogen de veer niet aanraken met hun handen of met hun lichaam?
De groep die de veer het langst in de lucht kan houden, heeft die ronde gewonnen.

Wekker verstoppen

De leerkracht wijst één kind aan die naar de gang gaat en stelt daarna een wekker op 2 of 3 minuten in. Deze wordt verstopt en het kind wat op de gang staat moet deze zoeken voordat deze afgaat. Het moet dus heel stil zijn in de klas.

Vingers tellen

De leerkracht verdeelt de klas in groepjes van vier of vijf leerlingen. Vervolgens noemt de leerkracht een getal tussen de vijf en de twintig (afhankelijk van het niveau van de leerlingen). De leerlingen moeten in hun groepje nu zonder te praten, steeds op hetzelfde moment, een aantal vingers naar elkaar opsteken. Deze opgestoken vingers moeten samen het door de leerkracht genoemde getal vormen. Is dit niet precies goed, dan nemen alle leerlingen hun vingers terug en proberen het opnieuw (zonder te praten!). Dit net zo lang tot er precies het genoemde getal gemaakt is. Leerlingen moeten steeds elkaars vingers tellen om te kijken of het genoemde getal behaald is.

Wat een dierentuin

De leerkracht verdeelt de klas in een aantal groepjes, elk groepje krijgt een andere dierennaam (kippen, honden, leeuwen enz.). Als de leerkracht de naam roept van een dierengroep, mag deze zich laten horen. U steekt uw hand op zodra deze weer naar beneden gaat stopt het dierengeluid. Wie kan de geluiden maken op het goede moment?
Tip: Door het tempo steeds meer te verhogen, wordt het nog spannender.

Zing je mee?

Van een bekend liedje wordt de eerste regel gezongen door u of een kind. Er wordt meteen daarna een kind aangetikt die de volgende regel zingt en weer de volgende aantikt etc. tot het lied afgelopen is.Moeilijker wordt het als er het te raden liedje alleen geneuried mag worden. 

Beeldentuin

De spelers vormen paren. In elk paar is een speler de beeldhouwer en de ander de klei. De beeldhouwer vormt en schikt de klei totdat de spelleider zegt dat de tijd om is. Praten is niet toegestaan, maar het gebruik van non-verbale gebaren wordt aangemoedigd. Alle beeldhouwers wandelen door de beeldentuin om de creaties van hun collega’s te bewonderen. Keer daarna de rollen om. De leerlingen zoeken hun partner weer op en wisselen van rol: de beelden worden beeldhouwers ,de beeldhouwers worden klei die tot beelden gevormd worden.?Daarna worden de beelden in de tuin opnieuw bekeken. 

Alle kleuters worden beelden. Laat de helft van de kinderen ronddansen in de beeldentuin en op een afgesproken teken “ bevriezen” ze. Ze blijven zo staan. De andere kinderen gaan de beelden dan bekijken. Daarna worden de beelden de kijkers. Oudste kleuters kunnen ook beeldhouwer worden ze kunnen elkaar bv. in 10 tellen in een houding zetten. Leg uit dat ze elkaar rustig behandelen. Daarna gaan de beeldhouwers de andere beelden bewonderen.

Geheugenspel

Leerkracht kiest vijf leerlingen uit die voor de klas moeten staan; één leerling wordt de gang op gestuurd en de leerlingen voor de klas gaan in een andere volgorde staan (bijv. leerling nr.1 en nr. 5 wisselen van plaats; maak het niet te moeilijk). De leerling die op de gang heeft gestaan, moet vervolgens raden wat er in de volgorde is veranderd. Om meer kinderen bij het spel te betrekken, kun je afspreken dat alle leerlingen de ogen dicht doen, terwijl de volgorde veranderd wordt. Deze kinderen kunnen dan allemaal mee raden (hand omhoog) wat er veranderd is.

Sleuteldief

Klaslokaal: De sleutelbos wordt door de leerkracht op een tafel van een leerling gelegd, die daardoor ook meteen de ‘sleutelbewaarder’ is. Deze houdt zijn / haar ogen dicht en de oren open. Andere leerlingen mogen hierna proberen om de sleutelbos te "stelen", zonder hierbij geluid te maken. Als de sleutelbewaarder de sleutels geluid hoort maken (!), roept deze "SLEUTELDIEF!" De dief is betrapt en het spel begint opnieuw. Lukt het een dief om de sleutels te stelen en is hij weer terug op zijn stoel, dan wordt deze dief de nieuwe ‘sleutelbewaarder’.

Gymlokaal: Dezelfde opzet als hierboven, maar laat de leerlingen in een kring zitten en de ‘sleutelbewaarder’ gaat in het midden zitten met de sleutelbos achter zich. Laat een spelleider één van de andere leerlingen aanwijzen, deze pakt de sleutelbos zo zacht mogelijk op en neemt die mee naar de eigen plek. Daar kan er op de sleutelbos gezeten worden of verstopt worden achter de rug. De spelleider geeft aan wanneer de ‘sleutelbewaarder’ weer mag kijken. Waar zit de sleuteldief?

Waar ben ik?

De kinderen doen hun ogen dicht. U kiest een kind uit die op een willekeurige plek in de groep gaat staan en die een tikje op een triangel mag laten horen. De kinderen wijzen in de richting van het geluid. Ogen open klopt het?

Er kan ook gekozen worden om het kind te laten zeggen : Waar ben ik ?

Vingerversjes

Mag ik op je straatje lopen (vingers lopen over de arm)
Mag ik op je stoepje staan? (schouder)
Tingeling (oorlelletje)
Deurtje open, deurtje dicht (met de vinger oog open en dicht)
Trappetje af (over de neus)
Voetjes vegen (snor)
Kom maar binnen (mond open)

Tien turners lopen door de zaal
Tien turners stoppen allemaal
buigen strekken, buigen strekken
springen op en neer
Tien turners lopen door de zaal
Tien turners stoppen allemaal
liggen op de vloer en rollen
Tien turners lopen door de zaal
Tien turners springen en... verdwijnen allemaal.

Boven in de boom, aan de hoogste tak (handen boven je hoofd)
Hangen twee appels, op hun gemak (twee vuisten maken)
Ik schudde de boom heen en weer (een schud beweging maken)
De appels viel samen neer (vuisten naar beneden laten vallen)
Ik at ze op, hap slik weg (vuisten één voor één naar je mond bewegen)
Dat was lekker zeg! (over je buik wrijven, of ‘lekker’ gebaar naast je wang maken)

Hompeltje en Pompeltje, die klommen op een berg (met je duimen omhoog bewegen)
Pompeltje was een kabouterman (ene duim bewegen), en Pompeltje was een dwerg (andere duim bewegen)
Ze klommen hoog, tot in het topje (beide duimen hoog boven je hoofd bewegen)
En ze schudden met hun kopje (beide duimen schudden)
Nu zijn ze in de berg gekropen (duimen verstoppen in je vuist)
Niemand zag ze ooit meer lopen (schudden met je hoofd)
Ze slapen nu, op één oor (zachtjes snurken)
Ik geloof dat ik ze hoor (met je oor bij je vuisten luisteren)
Wakker worden, Hompeltje en Pompeltje! (roepen, en je duimen tevoorschijn laten komen)

Tien kleine regendruppels (10 vingers laten zien),
vliegen in het rond (vingers in het rond bewegen)
Ze vallen op mijn haren, (vingers op je haren bewegen)
ze vallen op de grond (vingers naar de grond bewegen)
Ik pak mijn paraplu, dan blijf ik lekker droog (twee handen boven je hoofd)
Na de regen komt de zon, die maakt een regenboog (een boog tekenen met je handen)